Bv. een bunder is afhankleijk van de streek 1,20 tot 1,30 hectare.
1 dagwand = 100 roeden
een bunder land = 4 dagwanden
Eén Brusselse roede = 5,680 meter (hier is 0,279 meter = 1 voet)
Eén Dendermondse roede = 5,787 meter (hier is 0,2865 meter = 1 voet)
Eén duim = 2,5 centimeter
Voor de variatie behandelen ditmaal enkele oude maten.
In de eerste plaats: het AAM, een oude vochtmaat, inzonderheid als wijnmaat.
Een AAM was gelijk aan vier ANKERS. Een aam was ongeveer 155 liter.
Later kreeg ook het vat van de inhoud de naam aam.
We noemden en passant reeds de maat ANKER, ook thans nog wel eens gebruikt in de wijnhandel.
De inhoud was ongeveer 39 liter, een kwart van een aam, eenzesde van een okshoofd.
Veelal werd het anker berekend op 45 of 46 flessen.
Het verkleinwoord "ankertje" duidde niet alleen de geringe hoeveelheid aan, maar ook dat de wijn een lekkernij was.
De inhoud van dat anker is ook gelijk aan 16 STOOP.
Thans nog sporadisch gebruikt voor een vaatje bier.
De inhoud was twee en een halve liter.
De aarden of metalen stoop (kruik) was voorzien van een oor.
Nooit van hout of glas.
In Vlaanderen kende men de uitdrukking "Op stopen trekken" voor iemand beetnemen of bedriegen.
Daarvan is de benaming flessentrekker of bedrieger afgeleid.
Een stoop was evenveel als twee MINGELEN of MENGELEN.
Een mingel of mengel is een kan, bevattende een en een achtste liter vocht. Dat kon wijn zijn of bier, maar ook brandewijn of melk.
Nog kleiner dan de mingele was de PINT. De inhoud was een halve liter.
Enkele rake uitdrukkingen zijn van de pint afgeleid, onder andere "een pintje pakken".
Het tegenwoordig vaak gehoorde "peentjes zweten" heeft niets te maken met de lekkere kleine worteltjes, maar is een verbastering van
"Pintjes zweten", een sterk transpireren, een halve liter per keer.
Grappig is ook "mingele broek, maar pintje kont", gezegd van iemand die een veel te wijde broek aan had.
Na een kleine mingele en een pint naar het grote OKSHOOFD.
Waarschijnlijk is deze naam uit Vlaanderen afkomstig en via de weglating van de "h" veranderd van hokshoofd tot okshoofd.
Daarvoor pleit dat Brugge oorspronkelijk de stapelplaats was voor de wijnhandel en het woord van Brugge naar het noorden en midden van Europa is overgebracht.
Een okshoofd gaf ruimte aan zes ankers of 220 liter.
Een SCHEPEL was een holle houten schop aan een lange steel en diende om graan, aardappelen en soms eierkolen op te scheppen.
Ook erwten en bonen.
Men kende verschillende schepels en wel de Groninger, Steenwijker, Zwolse en Amsterdamse schepel, alle enigszins verschillend van inhoud, meestal een vierde deel van een MUD of 70 kg.
Volgenas anderen slechts 10 liter.
Met schepels tegelijk betekende bij grote hoeveelheden.
Vandaar de zegswijze "Met schepels winnen en met schepels verteren".
Mondejsmaat verdienen en met handenvol uitgeven.
Vader Cats maakte ervan: "Een vrouw draegt meer uyt een lepel als een man inbrengt met een schepel".
Vader Cats kan dan wel zeer wijs zijn geweest, maar wij zouden er niet graag de zegsman van zijn.
Tegenwoordig zou men zeggen: "Een vrouw met een gat in haar hand".
In de Zaanstreek kende men de uitdrukking "Er is een gat in de schepel".
Dat betekende "Het op te scheppen graan is op".
We laten de inhoudsmaten voor wat ze zijn en nemen nu de lengte- en oppervlaktematen onder de loep.
In de eerste plaats de EL, waarvoor de menselijke onderarm (ellepijp)de grondslag vormde.
Vroeger kende men verschillende plaatselijke eenheden.
De el werd bijna uitsluitend in de manufacturenhandel gebruikt en als vaste lengte werd 69 centimeter aangenomen.
Vandaar de benaming Ellemaat.
"Bij de el uitmeten" kende verschillende toepassingen.
PC Hooft: "Meet de deugd niet uit bij de el".
"Zijn mislukte kuiperijen van drie ellen voor een frank", was een Zuidnederlandse uitdrukking voor iets van weinig waarde.
Een andere oude zegswijze luidde: "Als de el bij het laken komt, valt het vaak niet mee".
Met andere woorden, er is te krap gemeten. Het is het nameten waard.
Een BUNDER was een oppervlaktemaat, thans gelijk aan een hectare of 10.000 vierkante meter. Vroeger was 900 vierkante ROEDEN of anderhalve MORGEN.
De morgen was een landmaat, die niet overal even groot was.
Men maakte onderscheid. De meest voorkomende was de Rijnlandse morgen, gelijk aan 8.516 vierkante meter.
De grootste was de Waterlandse morgen, 10.770 vierkante meter, waartegen de Gelderse morgen met zijn 3.180 vierkante meter wel erg magertjes voor de dag kwam.
De grondbelasting die per morgen betaald moest worden, noemde men MORGENBEDE of MORGENGELD.
We besluiten met ROE of ROEDE, zowel lengte als oppervlaktemaat.
Ook hier verschil in lengte.
Zo onderscheidde men de Rijnlandse, Amsterdamse, Stichtse, Gelderse en Groningse roede, alle met een lengte tussen de drie en een half en vier meter.
Schertsend zei men wel: "Hij stinkt zeven roeden in de wind".
Als oppervalktemaat was een vierkante roede ongeveer 15 vierkante meter.
Na de invoering van het metrieke stelsel gelijk aan een are, tien bij tien meter.
Oudtijds gold een roede ook als inhoudsmaat voor turf.
Dan bevatte een roede ongeveer 450 stuks.
Eventuele aanvullingen of opmerkingen graag een E-mail naar de Webmaster